ENDDA Logo

ENDDA

Expertise Netwerk Deblokkering & Diagnostiek Antwerpen

ENDDA is het expertisenetwerk Diagnostiek en Deblokkering Antwerpen. ENDDA maakt deel uit van het Hulpprogramma Geblokkeerde Opvoedingstrajecten van de Vlaamse Overheid.

Het hulpprogramma wil trajecten van jongeren deblokkeren door het organiseren van geïntegreerde zorg en ondersteuning op verschillende levensdomeinen.

Het gaat over jongeren met heel complexe hulpvragen, nood aan intensieve ondersteuning op meerdere levensdomeinen en vaak al complexe hulpverleningstrajecten achter de rug. Geen enkele organisatie kan een dergelijk traject alleen vorm geven. Dat vraagt een netwerkaanpak, met samenwerking op trajectniveau en acties op organisatie- en netwerkniveau.

Het hulpprogramma focust op volgende doelgroep:

  • het ontwikkelingstraject van de jongere is geblokkeerd op verschillende levensdomeinen;
  • de jongere kan niet voltijds thuis wonen of enkel met heel intensieve ondersteuning;
  • de jongere brengt de psychische of fysieke integriteit van zichzelf of anderen in gevaar;
  • de jongere staat heel ambivalent tegenover de hulpverleningsrelatie;
  • er is geen sprake van een ernstige meervoudige beperking.


Het hulpprogramma heeft vier opdrachten.

1. Interdisciplinaire en handelingsgerichte diagnostiek

De situatie wordt in kaart gebracht, met name:

  • de ondersteuningsnoden van de jongeren en hun context,
  • de onderliggende processen die het probleem mee veroorzaken,
  • de werkzame interventies.

Diagnostiek is een opdracht in het hulpprogramma. Zo kan het goed verbinden met trajecten en neemt het tegelijk een neutrale positie in zodat de toeleiding naar het hulpprogramma met de nodige objectiviteit gebeurt.

Deze deelopdracht krijgt interdisciplinair en interorganisatorisch vorm vanuit de bestaande diagnostische organisaties. Dat bouwt maximaal verder op de bestaande expertise over diagnostiek van geblokkeerde ontwikkelingstrajecten. Daarnaast zal de intensiteit van de diagnostiek van casus tot casus verschillen. We willen maximaal gebruik maken van de reeds verzamelde diagnostiek en schakelen de expertise van het netwerk bij om te komen tot een gedragen interdisciplinaire en kwaliteitsvolle indicatiestelling, in nauwe samenwerking met de jongere, het gezin en betrokken actoren.

De diagnostiek resulteert in een advies dat aangeeft:

  • of de jongere behoort tot de doelgroep,
  • welke zorg en ondersteuning aangewezen is en met welke urgentie,
  • welke reguliere capaciteit ingezet kan worden.

Indien de jongere niet tot de doelgroep behoort, wordt een advies gegeven over een mogelijk alternatief. Als de jeugdrechter niet akkoord gaat daarmee, kan hij in dialoog gaan met de partners diagnostiek binnen het hulpprogramma. Uiteindelijk zal de jeugdrechter toewijzen aan het hulpprogramma of een alternatief.

Indien het uitzonderlijk niet mogelijk is de diagnostiek eerst uit te voeren, kan deze stap ook gelijktijdig met de snelle inzet van aanbod gebeuren (bv. voor slachtoffers van tienerpooiers die niet gekend waren).

De partners diagnostiek zijn ook een actieve partner in het zorg- en ondersteuningstraject. Ze nemen – vanuit de analyse die zij gedaan hebben – een actieve rol op in de opmaak en uitvoering van een interprofessioneel zorg- en ondersteuningsplan. Ze voeren procesdiagnostiek uit om zorg en interventies verder te verfijnen en bij te sturen en zetten outreachend kennis en expertise in om meer specifieke zorg en ondersteuning bij te schakelen.

2. Intensieve en geïntegreerde hulpverleningstrajecten

Elk traject start met een matching: het advies van de diagnostiek is de basis voor afspraken over het geheel van ondersteuningsnoden. Deze matching steunt op de ervaringen van de intersectorale zorgnetwerken en van de instroomoverlegmomenten voor veilig verblijf en GES+.

Het hulpprogramma is verantwoordelijk voor de hulp en ondersteuning aan zijn doelgroep, binnen de beschikbare capaciteit. Belangrijke randvoorwaarden zijn:

  • met de jongere en zijn context een zorg- en ondersteuningsplan opstellen, met doelstellingen in heldere taal;
  • voor elke jongere en zijn context een aanspreekpunt aanduiden om de ondersteuning te coördineren;
  • indien nodig een antwoord bieden op vragen naar een vorm van geslotenheid, inclusief snel inzetbare en tijdelijke verblijfscapaciteit;
  • snel handelen waar nodig, zowel bij de opstart als tijdens het traject;
  • gepast omgaan met verontrusting;
  • een onafhankelijk overzicht houden van alle jongeren die bij het hulpprogramma zijn aangemeld, om vraag en aanbod in het werkingsgebied op elkaar af te stemmen;
  • een duurzaam vervolgperspectief realiseren.

Bij de matching kan extra budget worden toegevoegd aan een traject. Daarom is het noodzakelijk de hele doelgroep voor ogen te houden, om de beschikbare capaciteit en middelen gepast in te zetten.

3. Expertise bijschakelen aan bestaande trajecten

Een specifiek aanbod heeft een aanzuigeffect als risico zodat meer en meer jongeren ervoor worden aangemeld. Daarom moet het hulpprogramma zijn expertise verbinden met andere actoren om geblokkeerde ontwikkelingstrajecten te vermijden.

De huidige intersectorale zorgnetwerken moeten actief praktijken ontwikkelen om de in-, door- en uitstroom te bevorderen.

4. Leren en ontwikkelen

Zorg en ondersteuning bieden voor deze doelgroep is geen evidente opdracht en geïntegreerd samenwerken een uitdaging.

Het hulpprogramma heeft een ontwikkelingsgerichte insteek en wordt en cours de route bijgestuurd, op basis van nieuwe kennis en inzichten en van de monitoring of opvolging van de sterktes en zwaktes van het hulpprogramma.